Esther Kock-Artz: ‘Ik heb gewoon vette pech gehad’
‘Hoe mijn leven eruitzag voordat ik ziek werd?’ Esther zit in haar rolstoel aan de eettafel. Echtgenoot René heeft zojuist een glas fris voor haar neergezet. Mét een rietje, want met handen waarvan alle vingers, op anderhalve duim na, zijn geamputeerd, valt het niet mee om een mok of glas naar je mond te brengen. ‘Ik ben altijd actief geweest op de scholen van onze beide kinderen, hielp veel bij de dansvereniging van onze dochter en zat op toneel. Daarnaast werkte ik nog zestien uur per week bij de supermarkt hier in het dorp. Ik praat graag en veel en kreeg van mijn chef weleens te horen dat ik té klantvriendelijk was’, lacht Esther.
Ziekenhuis
‘Ik voelde me die woensdag in oktober wat grieperig. Ik was een beetje verkouden én ik had last van mijn rug. Ik dacht dat het misschien nierstenen zouden kunnen zijn. Ik heb ‘s avonds de dokterspost gebeld en kon meteen komen. Onze zoon Remy en mijn broer zijn meegegaan naar het ziekenhuis. René bleef thuis bij Renske, die al op bed lag en sliep. Onze eigen huisarts had dienst. Zij onderzocht me en zei dat ze er even iemand bij zou roepen. Dat is het laatste wat ik weet. Het schijnt dat ik nog met mijn vader heb gebeld, een vriendin heb geappt, en de volgende dag grapjes heb liggen maken, maar daar weet ik niks meer van. Zes weken later werd ik wakker in het brandwondencentrum in Rotterdam. Toen pas heb ik stukje bij beetje gehoord wat er met me was gebeurd. Ik had een sepsis, een bloedvergiftiging, die werd veroorzaakt door een pneumokokkenbacterie. Het is een bacterie die iedereen bij zich heeft. Ik heb gewoon vette pech gehad’, klinkt het heel nuchter.
Bloedvergiftiging
‘Die sepsis werd overigens pas op de vierde dag ontdekt’, vult René zijn vrouw aan. ‘Er werd eerst gedacht aan een virus in een tussenwervelschijf en Esther werd opgenomen op de afdeling Neurologie. Op vrijdag zag ze ineens helemaal paars en haar huid leek wel van marmer. Ze werd overgebracht naar de intensive care. Esther werd in slaap gebracht en helemaal volgepompt met antibiotica. Ze werd steeds zieker. Die zaterdag bleek dat ze een sepsis had. Normaal gesproken krijg je bij een pneumokokkeninfectie een long- of hersenvliesontsteking, maar Esther bleek niet in staat om antistoffen aan te maken. Dit had desastreuze gevolgen. Al haar organen en lichaamsfuncties stonden dermate onder druk dat het nog maar de vraag was of ze het weekend zou overleven.’ Esther bleef in leven, maar de schade was groot. ‘Ze kreeg allemaal brandwonden. Vanwege de infectie had ze zoveel vloeistof toegediend gekregen, dat haar huid aan het afsterven was en er blaas- en blaarvorming over haar hele lichaam was ontstaan. Dat was het zichtbare deel aan de buitenkant, maar inwendig was er ook veel schade aangericht. Zo werkten Esthers nieren niet meer, waardoor ze dialysepatiënt is geworden, en raakte ook haar hart beschadigd.’
Brandwondencentrum
‘Nóg steeds weet ik niet exact wat er in die zes weken gebeurd is’, zegt Esther zacht. ‘Ik wíl ook niet alles weten. Dat is té confronterend.’ Ze pakt haar telefoon en zoekt al swipend over het beeldscherm enkele foto’s uit die periode. ‘Kijk, zo zag ik er toen uit’, zegt ze terwijl ze een afbeelding laat zien van haar gezicht. De randjes van haar oren, het puntje van haar neus en haar lippen zijn zwart. ‘Eigenlijk stierf alles af wat uitstak. Niet alleen wat je hier op deze foto ziet, maar ook mijn voeten, mijn handen, mijn borst en mijn buik. In Rotterdam ben ik achttien keer geopereerd en later in het ziekenhuis hier in de buurt ook nog twee keer. Iedere maandag was het ‘aapjes kijken’. Dan stond er een hele delegatie artsen om mijn bed en werden er foto’s gemaakt van mijn lichaam. Elke woensdag was het ‘gehaktdag’. Dan was er een operatie om afgestorven weefsel weg te snijden, werd een deel van mijn lichaam geamputeerd of werd er een huidtransplantatie gedaan. Elke dag moesten alle verbanden af. Elke dag moesten mijn wonden worden schoongemaakt en elke dag moest ik worden ingesmeerd. Elke dag had ik zóveel pijn.’
Niet-reanimerenverklaring
‘Op een gegeven moment kón ik niet meer. Ik wilde dit niet meer. Dat was eind december. Er is toen een gesprek met de artsen geweest en ik heb een ‘niet-reanimerenverklaring’ getekend. Mijn lichaam vocht nog steeds tegen de infectie. Ik was een gebroken vogeltje. Het ging heel slecht met me en ik ben weer in slaap gebracht. Wat mij betrof mochten ze me wel een spuitje geven. Van mij hoefde het niet meer.’ Toch gaf Esthers lichaam het niet op. ‘Op een gegeven moment werd ik weer wakker. Het eerste wat ik me realiseerde, was dat die immense pijn weg was! Vanaf dat moment heb ik geknokt en half januari begon ik eindelijk een beetje op te knappen. Natuurlijk heb ik best mijn dipjes gehad en was ik zo nu en dan boos of verdrietig. Waarom moest mij dit overkomen? Als ik toen mijn voeten nog had gehad, had ik overal tegenaan geschopt. Maar toch was er ook die enorme drive. Die wil om weer verder te gaan en niet zielig gevonden te worden. Mijn zelfspot heeft me daar ook enorm bij geholpen. Zo grapte ik vaak dat dit alles me ook wat had opgeleverd: ik was in één keer gestopt met roken en ik had geen last meer van zweetvoeten.’
Revalidatiecentrum
Na vijf maanden in het brandwondencentrum in Rotterdam te hebben gelegen, was Esther genoeg aangesterkt om naar het revalidatiecentrum te gaan. ‘Nu kon ik eindelijk zélf aan mijn herstel werken. Ik had mezelf vier hoofddoelen gesteld: lopen, fietsen, autorijden én een andere nier. Vier maanden heb ik daar intern gezeten en sindsdien kom ik er drie keer per week om te revalideren. In die tijd heb ik heel wat andere patiënten vooruitgeschopt’, grijnst Esther. ‘Ik heb moeite met mensen die zeggen dat ze niks kunnen. Dat laat ik hen dan ook weten: ‘Kom op! Je mist maar één been en je hebt al je vingers nog!’ Op die manier heb ik velen weten te motiveren. Je moet niet kijken naar wat je níét kan, maar juist naar wat je nog wél lukt. ‘Kan ik niet’ staat niet in mijn woordenboek. Er is nog zoveel om van te genieten en ik wil nog zoveel bereiken!’
Vooruitkijken
Het liefst staat Esther niet te veel stil bij wat er allemaal gebeurd is. ‘Wat heeft het voor zin om achterom te kijken? Ik realiseer me wel dat dit voor René en de kinderen een afschuwelijke tijd is geweest. Vooral toen het zo slecht met me ging. Toen ik in slaap werd gehouden, hadden ze een eigen familiekamer in het ziekenhuis, zodat ze elk moment van de dag bij me konden zijn. Renske, ze was toen nog maar 13, kwam ’s nachts soms bij me zitten als ze niet kon slapen. Mijn gezin heeft me op mijn slechtst gezien en daar heb ik het best moeilijk mee gehad. Waarom hebben ze dat moeten meemaken? Het heeft hen echter wel gevormd; volwassen gemaakt. En als ik zie hoe ze de draad weer opgepakt hebben, kan ik alleen maar ontzettend trots zijn op mijn gezin’, straalt Esther. ‘Wat doen ze het goed!’
Fietsen
Esthers doelen komen steeds dichterbij. ‘Ik oefen met been- en handprotheses en mijn eerste stappen zijn gezet. Lopen is zó vet, daar ben ik zó trots op!’, zegt ze vol passie. ‘En onlangs heb ik voor het eerst zittend in mijn rolstoel gefietst. Mijn volgende doel is fietsen op een hometrainer. Autorijden gaat er beslist ook nog een keer van komen. En heel misschien krijg ik een nieuwe nier en komt er een eind aan vier keer in de week dialyseren. Meerdere mensen hebben mij aangeboden een nier af te staan, maar de meesten waren geen geschikte match. Bij één goede vriend van ons lijken de verschillende onderzoeken die er zijn geweest echter wel positief. Ik durf er nog niet te veel op te hopen, maar dit zou zó mooi zijn! Deze man is echt mijn held. Hoe bijzonder is het dat iemand zomaar zijn nier aan je afstaat? Wat een topgozer! Met een nieuwe nier zou ik weer kunnen volleyballen of mijn ultieme doel verwezenlijken: meedoen aan een handbike battle en een berg in Oostenrijk bedwingen. Ik blijf positief en kijk vooruit!’
-
‘We werden naar binnen geloodst door een medewerkster van de Nederlandse ambassade in Syrië, maar nog steeds waren we bang, want onze vader was ook daarbinnen. Ze bracht Ammar en mij naar beneden, naar een kleine kamer, een soort mini-cel, en drukte ons op het hart heel stil te zijn.
-
Het was 12 juli 2014. Janke en haar vriend Stefan Regalo Eggermont en hun 2-jarige zoontje Ruy waren pas terug van vakantie. ‘We hadden gebarbecued.
-
De muren van Suzans huis hangen vol met prachtige foto’s van warm gezinsgeluk. Vader, moeder en zoon die zich vol liefde en verwondering buigen over een pasgeboren meisje. De stralende lach van een levenslustig jongetje op verschillende momenten in zijn jonge leven.
-
‘Als je eenmaal een psychiatrische aandoening op je ‘cv’ hebt staan, heb je meteen een stigma’, weet Mirte als geen ander. ‘Dat was jaren geleden, toen mijn oma een psychische aandoening had, al zo.
-
‘Ik voelde me mat. Leeg. Er zat helemaal geen leven meer in. Alles was donker en grauw.
-
Over de handelingen die ze tegen haar wil moest ondergaan, wil ze niet in detail treden. Maar de onzichtbare littekens die de gevolgen van het seksuele misbruik achterlieten, zijn af en toe bijna tastbaar.
-
Nina Blom kan inmiddels met gepaste trots naar de camerabeelden uit haar jeugd kijken. ‘De eerste keer dat ik keek naar die opnames, die we tegenwoordig in een reconstructiefilm met onze stichting gebruiken bij trainingen, kwam dat enorm binnen.
-
‘Vrouwen die dezelfde complicaties krijgen als ik, overlijden meestal. Eén van de artsen van de intensive care, waar ik 63 dagen gelegen heb, heeft me op een gegeven moment zelfs gevraagd, terwijl er een traan over zijn wang rolde, of ze er goed aan hebben gedaan om me in leven te houden.
-
‘Niet lang nadat Kasper en Denice waren vertrokken om mijn schoonvader bij zijn gestrande auto op te pikken, hoorde ik enorm veel sirenes van hulpdiensten. Ze klonken heel dichtbij.
-
‘Tijdens een personeelsfeestje van zijn werk kregen we ruzie. De reden was dat hij vond dat ik te lang met een andere man had staan praten. Hij ging helemaal door het lint.