Maud van Leijden: ‘Vader zien afglijden was moeilijk’

‘Ik voelde me mat. Leeg. Er zat helemaal geen leven meer in. Alles was donker en grauw. Ik zag geen lichtpuntjes meer. En juist dát gevoel maakt het zo gevaarlijk. Door dat lege gevoel word je onverschillig en dat maakte de keuze dat je zo niet meer verder wilt leven gemakkelijker. Voor dat gevoel was ik banger dan voor de gevolgen. Die mentale pijn was niet te verdragen.’

De 25-jarige Maud van Leijden zit in de keuken van haar kleine, gezellige studentenwoning. De koelkast hangt vol met foto’s van blije mensen die lachend in de camera kijken. ‘Ik heb nu een lieve vriend, fijne vrienden en familie. Daar heb ik het echt mee getroffen. Ik kan altijd een beroep op hen doen als het even niet zo lekker gaat’, knikt ze met haar hoofd richting de foto’s. ‘Maar tien jaar geleden lukte het me niet mijn gevoelens met anderen te delen en om hulp te vragen.’

Alcoholisme

Maud groeide op in Apeldoorn. ‘Eigenlijk zag mijn jeugd er heel rooskleurig uit. Ons gezin bestond uit een vader, moeder en drie dochters, waarvan ik de middelste ben. De sfeer was prettig, maar dat veranderde toen mijn ouders gingen scheiden. Ik was toen 12 of 13 jaar en in overleg met mijn ouders werd de afspraak gemaakt dat mijn zusjes en ik de ene helft van de week bij mijn moeder zouden wonen en de andere helft bij mijn vader. Ik wist eigenlijk niet waarom mijn ouders uit elkaar gingen, maar daar kwam ik al snel achter: mijn vader had een alcoholprobleem. Ik had natuurlijk wel vaak gemerkt dat hij dronk, met feestjes was hij altijd de eerste die naar huis werd gebracht, maar de impact daarvan merkte ik pas goed na de scheiding op de dagen dat we bij hem waren. Het eten stond niet op tijd op tafel of hij lag gewoon nog in bed als we van school kwamen. ’s Avonds lag hij vaak dronken op de bank en was er ruzie. Het kwam ook weleens voor dat, als mijn moeder ‘s avonds belde om te informeren hoe het met ons was, hij überhaupt niet eens doorhad dat we bij hem waren. Voor mij was dat allemaal erg verwarrend. Ik snapte niet wat er aan de hand was. Ik had wel vriendinnen van wie de ouders eveneens gescheiden waren, maar die vaders deden heel anders. Er met hen over praten durfde ik niet en ik nodigde hen al helemaal niet uit bij mij thuis. Ik schaamde me dood! Mijn schoolwerk leed er ook onder. Ik zat in een havo/vwo-klas en in plaats van naar de tweede klas van het vwo te gaan, ging ik naar de havo. Ik had gewoon veel te veel aan mijn hoofd, en daarom lukte het vwo me niet.’

Falen

‘Het was moeilijk en zwaar om mijn vader zo te zien afglijden. Hij was door de scheiding al zijn vrouw en huis kwijtgeraakt en later verloor hij ook nog zijn baan. Hij was vrij destructief, maar ook behoorlijk manipulatief. ‘Als jullie niet bij me komen, gaat het heel slecht met me. Ik mis jullie zo’, zei hij als we niet altijd even veel zin hadden om weer naar hem toe te gaan. Mijn zussen en ik gingen daar elk op onze eigen manier mee om. Ieder zat op haar eigen eilandje en dat zorgde regelmatig voor heel veel strijd tussen ons drieën onderling. Ik heb mijn vader zó vaak gevraagd om te stoppen met drinken. ‘Doe het dan voor mij, voor ons!’ Maar dat deed hij niet. Wat was ik dan nog waard als hij dát niet eens voor me over had? Dat gevoel, dat ik niks waard was, werd bij mij steeds sterker. Mijn vader was ziek, hij is ook verscheidene malen opgenomen geweest, en ik vond het ontzettend lastig om iemand, van wie ik zoveel hield, zó te zien. Ik heb zelfs nog een tijdje voor hem proberen te zorgen. Ik voelde me zó schuldig dat ik niks voor hem kon doen! Dat machteloze gevoel was het zwaarst. Het voelde ook als een soort falen dat ik het niet aankon: het leven, de situatie met mijn vader, school, mijn sociale contacten onderhouden. Ik kon gewoon niet wat anderen wel konden.’

Depressief

Die hele situatie had een grote impact op Maud. ‘Als vriendinnen me vroegen om ergens mee naartoe te gaan, verzon ik een smoes om niet mee te hoeven. Ik lag veel op bed en at steeds minder. Mijn moeder spoorde me vaak aan om gezellig met mijn vriendinnen af te spreken, maar dat deed ik niet. Mijn vriendinnen zagen wel dat ik me isoleerde, maar hebben nooit begrepen wat er speelde. Hoe konden ze ook, want ik heb nooit wat gezegd, maar dat is wel de reden waarom mijn vriendschap met hen uiteindelijk stukliep. Nergens had ik meer zin in. Ik zat helemaal op slot en kropte alles op. Ik had overigens geen idee wat er met me aan de hand was, al merkte ik wel dat ik een heel ander persoon begon te worden. Van dat vrolijke en ondernemende kind van vroeger was niets meer over. Ik herkende dit ook niet van andere mensen uit mijn omgeving. Daarom dacht ik dat ik de enige was die zich zo voelde. De zin van het leven werd voor mij onduidelijk. Voor wie deed ik dit allemaal nog? Ik was niets waard. In het begin huilde ik me vaak in slaap of was ik verdrietig op school. Maar die huilbuien maakten op een gegeven moment plaats voor een mat en leeg gevoel. Ik voelde niets meer. Uiteindelijk, ik was toen 14 of 15 jaar, heb ik mijn moeder verteld dat ik niet meer wilde leven. Zij schrok heel erg, maar reageerde wel standvastig door onmiddellijk hulp in te schakelen. Zodoende begonnen mijn bezoeken aan een kinderpsychiater waar ik, met tussenpozen als het weer wat beter leek te gaan, tot mijn 16e heen bleef gaan. Het praten over mijn gevoel, wat sowieso al helemaal nieuw voor me was, hielp me wel, al bleef ik me ontzettend eenzaam voelen. Al die tijd dat ik bij de kinderpsychiater liep, had ik het gevoel dat ik de enige was en dat ik dit allemaal alleen moest doen. Daarna volgde nog een periode van dagbehandeling in een kliniek en ook dát was het niet. Ze hebben zo’n beetje alle medicijnen op me uitgeprobeerd en ik kreeg allerlei ‘etiketjes’, zoals depressie, angststoornis en PTSS, opgeplakt’, klinkt het zacht. ‘Maar niets hielp. Het eenzame gevoel dat ik de enige was en dit allemaal alleen moest doen, bleef. Daarom heb ik uiteindelijk gevraagd om een diagnostisch onderzoek. Daar kwam uit naar voren dat ik chronisch depressief was met een onderliggend persoonlijkheidsprobleem. Ik heb toen zelf gekozen voor een vrijwillige opname. Dat voelde voor mij als een laatste strohalm. Als dit niet lukte, was het klaar voor mij.’

Opname

In de kliniek maakte Maud kennis met een heel ander soort therapie dan ze tot dat moment gewend was geweest. ‘Er werd voor het eerst gekeken naar de manier waarop ik met mijn problemen omging, in plaats van alleen maar de symptomen te bestrijden. Maar er was nóg iets wat voor mij nieuw was: ik kwam erachter dat er meer mensen waren zoals ik. Ik bleek helemaal niet de enige jongere te zijn die depressief was! Vooral de groepstherapie met lotgenoten was echt een verademing voor me. De therapieën deden me ook goed, maar vooral dat hele groepsgebeuren gaf me eindelijk het gevoel dat ik hier niet alleen in stond. Ik hoefde het niet langer meer alleen te doen. Nee, dit gingen we samen doen!’
Door te leren hoe ze haar gevoelens en emoties met anderen kon delen, én het besef dat ze er niet alleen in stond, veranderde er langzamerhand iets in Maud. ‘Ik kan de eerste keer niet meer precies terughalen, maar ik werd op een gegeven moment ‘s morgens zomaar wakker zonder die zware baksteen op mijn borst. Zonder dat gevoel van ‘shit, weer een dag’. Er piepte een zonnestraal tussen de gordijnen door en die scheen op mijn gezicht. Ik genoot van dat gevoel. Eindelijk begon ik weer iets van emoties te voelen. En vaak alleen maar door heel kleine dingetjes, zoals die ene zonnestraal op mijn gezicht. Eindelijk begon het vertrouwen te groeien dat mijn depressieve gevoelens over zouden kunnen gaan. Uiteindelijk heb ik negen maanden in de kliniek gezeten. Daarna kon ik nog nazorg krijgen, maar eerlijk gezegd was ik een beetje therapiemoe. Ik was wel klaar in GGZ-land. Daar had ik me altijd een nummertje gevoeld. Onbegrepen. Ik wilde mijn studie Beeldende Therapie, waaraan ik begonnen was voordat ik me in de kliniek had laten opnemen, weer oppakken. Tijdens mijn depressie heb ik veel kunst gemaakt en getekend. Als het me niet lukte om te praten, omdat ik er geen woorden voor had, kon expressie, in de vorm van dans, muziek, tekenen, schilderen of boetseren me heel goed helpen. Op de een of andere manier heb ik altijd de behoefte om iets met mijn handen te doen als het niet goed gaat. Dan neemt dat nare gevoel af en kom ik weer in mijn lijf.’

Vader

Het contact met haar vader bleef moeilijk. ‘Ook na mijn opname in de kliniek vond ik het zwaar om toe te kijken hoe hij zijn leven verwoestte. Zijn conditie werd minder, hij at niet meer, kon niet goed meer lopen en bleef, ondanks zijn COPD, roken. In januari 2019 is hij overleden. Dat was eigenlijk voor het eerst dat ik met de dood werd geconfronteerd en ik vroeg me toen even af of ik dan nú alles uit het leven moest halen, zodat ik mijn leven heb geleefd. Maar nee, het is goed zo. Ik hoef niet het topje van de wereld te hebben bereikt om een succesvol mens te zijn. Ik heb nog veel verdriet om het verlies van mijn vader, want ondanks al het negatieve rond zijn alcoholverslaving heb ik ook fijne herinneringen aan hem. Hij was wél mijn vader! Het is heel zwaar, maar er is eveneens een gevoel van opluchting, omdat er niet meer die continue angst is dat er weer iets misgaat met hem. Sinds zijn dood ben ik meer verbonden met mijn moeder en mijn zussen. De dood neemt iets weg, maar het heeft me ook iets moois gebracht. Eens in de zoveel tijd spreken we samen af om het met elkaar te hebben over alles wat er gebeurd is. We hebben allemaal hetzelfde meegemaakt. We zijn lotgenoten, en de enige manier waarop hij tot leven kan komen, is door onze herinneringen.’

Vertrouwen

‘Ik ben chronisch depressief en rouw zal daar altijd een onderdeel van zijn. Toch ben ik gelukkiger dan voorheen. Ik leef bewuster en ben onafhankelijker. Tien jaar lang werd mijn leven geleefd en nu leef ik het zelf. Dat geleefde deel was heel intensief. Ik kan nu doen wat ik zelf wil en belangrijk vind. Ik heb weer het gevoel dat ik het ergens voor doe. Ik heb zin in het leven. Een deel van mij zal altijd met mijn depressiviteit blijven struggelen. Er is nog steeds die ondertoon, die me het gevoel geeft dat ik de dingen alleen moet doen, al weet ik dat dat niet zo is. Er is nu een signaleringsplan, waarmee lieve vrienden en familie ingezet kunnen worden als het niet zo goed met me gaat. Wanneer zij merken dat ik stiller aanwezig ben of minder aandacht aan mijn huis of uiterlijk besteed, word ik daarop gewezen en daardoor blijf ik niet langer hangen in dat niets doen. Maar ik kan ook zelf iemand bellen als het niet lekker gaat. Over het algemeen heb ik geaccepteerd dat ik ben zoals ik ben, al kan ik er soms best nog weleens flink tegen vechten. Maar daar schiet ik niks mee op. Ik weet nu dat het prima is als ik een keer een slechte dag heb. Dat verdriet mag ik omarmen, door lief te zijn voor mezelf. Als je ertegen strijdt, zeg je eigenlijk dat het niet mag. Ik leef mijn eigen leven en na een slechte dag komen er gewoon weer goede dagen. Ik zit nu in het laatste jaar van mijn studie en werk als beeldend therapeut in een psychiatrische kliniek. Dat is superleuk om te doen. Ik merk dat mijn eigen ervaring in dit werk echt van meerwaarde is. Ik zou in de toekomst graag met jongeren willen werken om mijn ervaring als jongere met een depressie nóg beter in te kunnen zetten. Daar volg ik nu een training tot ervaringsdeskundige voor. Zelf heb ik destijds veel gemist in de hulpverlening. Er waren sowieso veel wisselingen in mijn hulpverleners en zij constateerden voornamelijk dat het niet goed met me ging en dat we dit of dat moesten gaan doen. Als jongere heb je vaak geen idee wat er met je aan de hand is. Dankzij mijn eigen ervaring kan ik nu naast hen staan. Ik heb aan een half woord genoeg, maar ben ook het voorbeeld dat je er weer bovenop kunt komen. Dat schept hoop, vertrouwen en verbinding. Daarmee kan ik van grote waarde zijn voor deze jongeren.’

Datum: 29 januari 2024